1. Hoe wordt verband altijd gewikkeld?
A. Naar het hart toe
B. Van het hart af
C. Maakt niet uit
2. Stelling A: Bij het wikkelen van het verband kijkt men in de rol.
Stelling B: Bij het wikkelen van het verband kijkt men niet in de rol.
Stelling B: Bij het wikkelen van het verband kijkt men niet in de rol.
A. Stelling A is juist
B. Stelling B is juist
C. Beide stellingen zijn juist
D. Beide stellingen zijn onjuist
3. Waaruit bestaat een snelverband?
A. Hydrofiel zwachtel, wondkussen
B. Kleefpleister, zwachtel, wondkussen
C. Ideaal zwachtel, wondkussen
4. Waaruit bestaat een wondsnelverband?
A. Hydrofiel zwachtel, wondkussen
B. Kleefpleister, zwachtel, wondkussen
C. Ideaal zwachtel, wondkussen
5. Waaruit bestaat een wond drukverband?
A. Snelverband, witte watten en ideaal zwachtel
B. Snelverband, synthetische watten en hydrofiel zwachtel
C. Snelverband, synthetische watten en ideaal zwachtel
6. Waaruit bestaat een drukverband?
A. Witte watten en ideaal zwachtel
B. synthetische watten en hydrofiel zwachtel
C. synthetische watten en ideaal zwachtel
7. Stelling A: Een mitella gebruiken we voor rust en steun aan de onderarm.
Stelling B: Een brede das gebruiken we voor rust en steun aan de bovenarm en elleboog.
Stelling B: Een brede das gebruiken we voor rust en steun aan de bovenarm en elleboog.
A. Stelling A is juist
B. Stelling B is juist
C. Beide stellingen zijn juist
D. Beide stellingen zijn onjuist
8. Bij een doordringende borstwond (zonder voorwerp in de wond) plakt men het gaas aan ... kanten af.
A. 2
B. 3
C. 4
9. Bij brandwonden gebruiken we bij voorkeur?
A. Witte watten
B. Metalline gaas
C. Steriel gaas
10. Bij een kneuzing of verstuiking koelen we minstens ... minuten?
A. 10 minuten
B. 20 minuten
C. 30 minuten